Wat is Jeu de Boules

Jeu de Boule uitleg voor de beginnende spelers.


Hier zullen de eerste beginselen van het boule spel besproken worden. Misschien lijkt het voor reeds lang door de wol geverfde spelers allemaal wat kinderlijk, maar in de loop der jaren heeft onze steeds groter wordende boule familie zich uitgebreid met een grote schare nieuwe spelers die overal vandaan komen. En speciaal voor al deze nieuwkomers is dit artikel geschreven en wordt het spel uitgelegd met gebruikmaking van tamelijk specifieke uitdrukkingen die eigen zijn aan het boulespel (in het bijzonder afkomstig uit het zuiden van Frankrijk; daarom zal indien nodig soms ook worden teruggegrepen op de oorspronkelijke Franse uitdrukkingen, vert.). Voor beginnende spelers zijn ook tal van adviezen opgenomen. Adviezen waarbij en dat is algemeen bekend, iedere beginneling baat zal hebben.

De boules.
Dat zijn de ballen, de knikkers. het materiaal. Het gewicht van een boule mag variëren tussen de 650 en 800 gram, de diameter tussen de 70,5 en 80 millimeter. Een goede speler kiest zijn boules met zorg voor wat betreft grootte en gewicht. Als je kunt zeggen: 'Ik speel met 73-71 O', laat je merken dat je er bij hoort. Door je op die manier uit te drukken. zal iedereen er van uit gaan dat je al een hele tijd petanque speelt.

Het but.
In Frankrijk zijn daar allerlei benamingen voor: bouchon (afgeleid van het woord bocha. wat boule betekent), cochonnet(varkentje), gari, petit (kleintje), , boisministre, boubou. pitchou, enzovoort. Al naar gelang de plaats of de streek. Bij onze zuiderburen in België wordt ook wel van het 'doelkogel~e' of het 'mikballetje' gesproken. Het maakt allemaal niet zoveel uit, als je er maar voor zorgt altijd een reserve-exemplaar bij de hand hebben. (hout),

Het team of de equipe.
Petanque kan op drie manieren worden gespeeld: één speler tegen één (tête-à-tête), twee tegen twee of drie tegen drie. Een equipe of team bestaande uit twee spelers heet een doublette, een uit drie spelers triplette. In een tête-à-tête en een partij tussen doublettes beschikken de spelers elk over drie boules. In een partij tussen triplettes over twee boules. In een triplette zijn afzonderlijke posten met afzonderlijke taken te onderscheiden: de eerste plaatser (pointeur). de tweede of middelste speler (milieu) en tenslotte de schutter (tireur). In een doublette komt die middelste post uiteraard niet voor.

De werpronde of mène.
De werpronde begint met het werpen van het but (of eigenlijk met het trekken van de werpcirkel) en eindigt als beide teams al hun boules gespeeld hebben. Na afloop van iedere werpronde worden de gemaakte punten duidelijk door één van beide teams gemeld. Vervolgens wordt er een nieuwe cirkel getrokken rondom de plek waar het but lag en kan er een nieuwe werpronde van start gaan.

De wijze van spelen.
Het team dat de toss gewonnen heeft (en daarmee ook het but) bepaalt de plek waar de cirkel wordt getrokken. Vanuit deze cirkel wordt het but uitgeworpen. De cirkel moet minimaal een doorsnede hebben van 35 centimeter en maximaal van 50. De spelers van beide teams komen in de loop van de partij in deze cirkel te staan wanneer zij aan de beurt zijn. De voeten dienen gesloten te zijn, het woord petanque is immers een samentrekking van de woorden pieds tanqués, oftewel: de voeten gesloten. Beide voeten dienen net zo lang op de grond en binnen de cirkel te blijven totdat de gespeelde boule op de grond is neergekomen. Dat is nu eenmaal verplicht volgens het spelreglement en je moet er een goede gewoonte van maken dat van begin af aan goed te doen. Een eenmaal aangeleerde foutieve gewoonte is slechts met veel moeite weer af te leren. Eén van de spelers van het team dat de toss heeft gewonnen werpt het but uit tussen de zes en tien meter en beide teams moeten het er over eens zijn dat het but goed ligt. Vervolgens plaatst de pointeur van het team dat het but heeft uitgegooid zijn eerste boule.Plaatsen of pointeren wil niets anders zeggen dan je boule zo dicht mogelijk bij het but proberen te krijgen. Vervolgens neemt de pointeur van de tegenpartij plaats in de cirkel met de bedoeling beter te gooien dan jij. Dichter bij het but dus. Als jouw boule na die twee worpen het dichtst bij het but ligt, heb jij het punt. Of anders gezegd, 'je ligt op punt'. Of nog simpeler, 'je ligt. In dat geval moetje tegenstander spelen en als hij erin slaagt het punt te winnen, ben jij weer aan de beurt. Op dat moment zijn er twee mogelijkheden. Je kunt proberen een betere boule te plaatsen, maar als dat erg moeilijk blijkt te zijn, kun je ook proberen de andere boule te verwijderen door die met jouw boule te raken. Weg te schieten dus. Het team dat op punt ligt, dwingt het andere dus tot spelen, net zolang totdat dat team geen boules meer heeft. Vervolgens speelt het team dat nog wel boules heeft - nog in de hand heeft, wordt ook wel gezegd - zijn resterende boules en probeert daarmee - door te plaatsen of te schieten - extra punten te maken.  Alle boules van één en hetzelfde team die op het einde van een werpronde beter liggen dan de beste boule van de tegenstander tellen allemaal als punt. Dat houdt dus in dat er in een werpronde tenminste één en ten hoogste zes punten gemaakt kunnen worden. Met dien verstande, dat slechts één van beide teams kan scoren en het is dus dat team dat de werpronde gewonnen heeft. Soms is het nodig om te meten als boules van verschillende equipes vrijwel even ver van het but liggen of lijken te liggen. De werpronde is afgelopen zodra het but opnieuw uitgeworpen is.

De partij.
Het team dat de werpronde wint, krijgt, zoals gezegd, één of meer punten. Het team dat als eerste het totaal van dertien punten behaalt, heeft gewonnen. Een partij bestaat dus uit meerdere werpronden. Hoeveel, dat hangt altijd van het spelverloop af. Voilà, het petanquespel in een notendop. Simpeler kan het nauwelijks. Maar pas op! In tegenstelling tot wat het spreekwoord zegt, lijkt het in het begin allemaal zo gemakkelijk. In de praktijk zal de uitvoering een stuk lastiger blijken te zijn. Daarom allereerst een belangrijke raad: besteed in het begin veel zorg en aandacht aan je manier van spelen. Na verloop van tijd is het vreselijk moeilijk om een slechte manier van spelen die je in het begin hebt aangeleerd kwijt te raken. Neem dus van meet af aan de goede gewoonten aan, later zul je er alleen maar baat bij hebben. Daarom ook de volgende technische adviezen.

De houding van het lichaam.
De beste positie is met de voeten iets uit elkaar en bij rechtshandigen staat de rechtervoet iets naar voren en wijst naar het but, bij linkshandigen is dat de linkervoet.  Als je dit in het begin niet meteen goed doet en je voeten zomaar willekeurig neerzet, zul je daar later voortdurend last van blijven houden. Ook hier geldt weer dat een eenmaal aangeleerde slechte gewoonte moeilijk af te leren is.  Het lichaam moet recht en verticaal zijn en niet, zoals beginnelingen vaak doen, sterk naar voren gebogen en bijna in een rechte hoek. Het lichaam dient een stabiel onderstel te zijn. Alleen op die manier kun je je de precisie eigen maken die vereist is voor de kleine krachtsinspanning die je moet leveren bij het werpen van een boule. Rechtopstaand heb je bovendien een beter overzicht van het terrein: steentjes, graspolletjes, takjes of andere oneffenheden. In het bijzonder geldt dat indien je donnee (de plek waar de boule moet neerkomen - zie ook het ABC verderop in dit boek) tamelijk ver van de werpcirkel verwijderd is. Is de donnee dichterbij of speel je op kortere afstand, bijvoorbeeld zo'n zes tot zeven meter, dan kun je je knieën net zover buigen totdat je zitvlak op de hakken komt te rusten. Gehurkt dus. Ook als je op deze manier speelt, dient je bovenlichaam recht, dus verticaal te blijven. Maar zeker niet stijf en gespannen.

Het werpen van de boule.
Een zeer belangrijk punt is het werpen van de boule. Van begin af aan moet je jezelf aanleren dat goed doen. Dat wil zeggen. zonder effect. goed in balans en de boule goed vol in de hand. Speel ook altijd onderhands, want dat is de enig juiste en geschikte manier van werpen. De boule mag zich niet tussen de vingertoppen bevinden of halverwege de hand, maar moet daarentegen goed omsloten in de handpalm liggen. De hand moet de boule voor de helft omvatten en de vingers moeten goed gestrekt en losjes tegen elkaar aan de kromming van de boule volgen. Ze mogen niet verkrampt of samengetrokken zijn. Ze mogen ook niet meer dan ongeveer één millimeter uit elkaar zijn. De middelvinger wijst in de richting van het but. De duim heeft niet als taak de boule te leiden tijdens het spelen, doch dient slechts om de boule aan de zijkant op te sluiten en zo te voorkomen dat deze uit de hand zou vallen. De duim moet verder lichtjes gebogen zijn zodat het topje de wijsvinger juist ter hoogte van het tweede kootje raakt. De hand als geheel bevindt zich volledig in het verlengde van de onderarm. De aanzwaai die het eigenlijke werpen vooraf gaat, dient zonder draaibeweging te worden uitgevoerd, noch van de onderarm, noch van de hand. Een dergelijke wijze van spelen - met effect gooien of de boule bewerken (travailler) - dien je pas na maandenlange oefening toe te passen. In de tussentijd moet je recht en zonder effect spelen, op een gewone en natuurlijke wijze. Heel wat goede spelers hebben zichzelf een grote handicap bezorgd door deze basisregel niet na te leven op het moment dat zij met spelen zijn begonnen. Een toelichting zal dat duidelijk maken. Stel dat je de boule werpt met een linkse draaibeweging van de hand, dat wil zeggen dat de handpalm op het moment van loslaten naar links wijst. In de lucht beschrijft de boule aanvankelijk nog een rechte baan. Na het neerkomen op de grond zal de boule echter naar links beginnen te bewegen en uiteindelijk aan de linkerzijde van het but tot stilstand komen. Om deze vaste afwijking naar links te corrigeren. zul je automatisch minder recht spelen en een donnee zoeken die verder naar buiten ligt. meer naar rechts dus. Het is tamelijk onlogisch om een langere weg te kiezen als er een rechte voorhanden is. De kortste weg van Amsterdam naar Maastricht gaat immers óók niet via Middelburg. Een goede manier om jezelf te controleren of je inderdaad recht en zonder effect gespeeld hebt, is om de boule vlak na het werpen over je hand na te kijken en erop te letten of je middelvinger in de richting van het but wijst en je hand goed vlak gebleven is. De arm en de hand moeten de boule dus als het ware nawijzen. Let er op ook, en dat is veel gemakkelijker; dat de armbeweging vloeiend en zonder schokken verloopt. De armzwaai mag nergens onderbroken worden. Van belang is verder ook dat de boule de hand altijd verlaat via de vingers en de vingertoppen. Met je vingertoppen heb je dus het laatste contact met de boule. Daardoor heb je meer controle over de juiste afstand en de goede richting van de te spelen boule. Gooi ook niet, zoals sommige spelers doen, vanuit de pols. Dat wil zeggen, met een korte stootbeweging van de pols en zonder armzwaai naar achteren. De armzwaai moet dus ruim, soepel, harmonieus en regelmatig zijn en vanuit de schouder komen. Door tegelijkertijd je knieën een benen te buigen, maak je het jezelf nog gemakkelijker. Maar pas op: de uiterst geringe krachtsinspanning die nodig is om een boule te spelen, dient uitsluitend uit de arm te komen en mag niet vergezeld gaan van ongecontroleerde bewegingen van het lichaam. Omdat al die bewegingen zo onregelmatig zijn, is het moeilijk de kracht ervan in te schatten die vrijkomt bij het werpen van je boule. Dergelijke bewegingen kunnen je balans ernstig verstoren, wat weer tot gevolg heeft dat je slecht gaat spelen. Neem daarom de goede gewoonte aan om geen ronddraaiende of heupwiegende bewegingen in de cirkel te maken. Het petanque spel wordt met de arm gespeeld en niet met het lichaam!

De spelregels.
Om je kennis van het spel te vervolmaken en je rechten en plichten beter te leren kennen, is het noodzakelijk het officiële spelreglement goed te lezen en van buiten te kennen. Bestudeer het regelmatig en intensief en vergelijk het voortdurend met spelsituaties die je hebt meegemaakt, om op die manier een juist en weloverwogen te kunnen oordelen in mogelijke conflictsituaties. Dit om oeverloze, weinig fraaie en mogelijk schadelijke discussies te voorkomen. Probeer ook zoveel mogelijk de termen en uitdrukkingen te leren die bij het petanquespel in zwang zijn. Aangezien wij in het Nederlands op dat gebied spijtig genoeg nog maar over een zeer geringe woordenschat beschikken, is het nuttig en tevens vermakelijk om kennis te nemen van en vertrouwd te raken met het specifieke Provençaalse petanque jargon.

 

De tactiek van het spel.
Afgezien van de eerste boule die altijd geplaatst wordt, doet zich bij iedere te spelen boule een alternatief voor: plaatsen of schieten? Vaak is het spelverloop duidelijk en ligt de keuze die je moet maken voor de hand.

 

Soms echter kan het nogal eens verwarrend zijn  en zul je moeten nadenken en met je teamgenoten overleggen wat het meest gewenst is. Met andere woorden, er zal een tactiek bepaald moeten worden.

 

De keuze van een juiste tactiek is het moeilijkste van het petanque spel en dat geldt zelfs voor de meeste gevorderde spelers. Alleen een goed tacticus of spelbepaler, en die zijn er maar heel weinig, zal bijna altijd de goede oplossing kiezen.

 

Een slecht spelbepaler zal zich daarentegen vaak vergissen en daarmee tegen het belang van zijn team ingaan. Er zijn briljante spelers die over een rampzalig tactisch inzicht beschikken.

 

Ondanks hun persoonlijke vaardigheden winnen ze slechts zelden. Ze spelen uitsluitend met hun handen en niet met hun hoofd. Hoewel petanque in de eerste plaats een behendigheidsspel is (de lichamelijke bedrevenheid dus, het juiste plaatsen en schieten, kortom de techniek) zijn het tegelijkertijd niet uitsluitend die lichamelijke vaardigheden die de basis vormen om goed te spelen.

 

De wijze waarop je profijt weet te trekken van je eigen middelen en mogelijkheden is immers net zo belangrijk als die spelvaardigheid zelf. Of anders gezegd, het is van het allergrootste belang dat je tijdens een partij ook met je hoofd weet te spelen. Het nadenken en overwegen tijdens het spel, het gevoel voor het juiste moment, het begrip en het spelinzicht - kortom, je spelintelligentie - zijn minstens zo belangrijk als je technische vaardigheden. Natuurlijk, de techniek zal altijd de basis blijven vormen. Zonder een goede techniek is er geen juiste tactiek mogelijk.

 

Een goede tactiek is niet anders dan het zo efficiënt mogelijk benutten van je technische vaardigheden met als uiteindelijk doel het winnen van de partij. Bij de keuzes die gemaakt moeten worden ten aanzien van het bepalen van de juiste tactiek en binnen de vele factoren waar rekening mee gehouden moet worden, komt het uiteindelijk altijd op die ene keus aan: moet er geschoten of geplaatst worden? Om die keuze zo weloverwogen mogelijk te maken, volgt nu een opsomming van een aantal maatstaven die tot een weldoordachte beslissing kunnen leiden.

 

  • In de eerste plaats, en dat vóór alles,de speler die aan de beurt is en waartoe deze zich in staat voelt.
  • De vaardigheden en zwakheden van je medespelers maar ook die van je tegenstanders. De afstand waarop gespeeld wordt.
  • De gesteldheid van het terrein.
  • De beoordeling en inschatting van het punt dat ligt en de situatie in de werpronde.
  • Je eigen sterkte.
  • Het moment in de partij (hoewel Otello dit punt op deze plaats niet met zoveel woorden noemt, later heeft hij het er impliciet wel over, dient het toch aan dit lijstje te worden toegevoegd, JV)

 

Een toelichting op bovenstaande opsomming zal het nodige verduidelijken.

 

De speler die aan de beurt is.
Wanneer twee medespelers het niet met elkaar eens zijn - de één wil schieten en de ander plaatsen - is het soms heel moeilijk om vast te stellen wie van hen gelijk heeft. Zeker van tevoren. Achteraf daarentegen is het soms heel duidelijk, zelfs wanneer er een foute beslissing werd genomen die wonderbaarlijk goed afliep. Bijvoorbeeld in het geval van een uitzonderlijk moeilijke worp die bij hoge uitzondering lukte. In de regel mislukken negenennegentig op de honderd van dit soort worpen.

 

Om terug te komen op het verschil van mening tussen twee medespelers, doorgaans is het juister om de uiteindelijke keus over te laten aan degene die moet spelen. Dat wat je het liefst en dus met volle overtuiging doet, lukt meestal ook. Iets wat je met tegenzin moet doen, leidt zelden tot succes. Als je iemand min of meer dwingt om te schieten terwijl hijzelf wil plaatsen, zal hij zo goed als zeker falen.

 

De kennis van de bekwaamheden en zwakheden van alle spelers.
In de eerste plaats geldt dat ten aanzien van je medespelers. Wanneer deze beter schieten dan plaatsen, stem dan je tactiek af op het schieten en val dan eerder en vaker aan. In het omgekeerde geval moet je de nadruk op het plaatsen leggen.

 

Het is daarom van essentieel belang dat iedereen de capaciteiten en mogelijkheden van zijn medespelers goed kent. En niet te vergeten natuurlijk ook hun beperkingen! Tegelijkertijd, en dat maakt het extra gecompliceerd, moet je ook rekening houden met de capaciteiten en tekortkomingen van je tegenstanders. Als zij slecht schieten, probeer hen dan daartoe te dwingen. Als zij daarentegen zowat alles raken, probeer hen dan tot plaatsen te verleiden. Ah, sommigen zullen nu verbaasd uitroepen: ‘Ho,wacht even, Otello! De tegenstanders doen wat ze zelf willen en niet wat ik van hen verlang!’. Natuurlijk, op zich is dat juist, maar toch kan jouw tactiek van invloed zijn op die van je tegenstanders. Als je hen wilt laten schieten (vooropgesteld dat zij dat slecht doen), moet je veel en goed plaatsen, ook op tamelijk goede punten. Als je je tegenstanders wilt laten plaatsen, val dan aan, en meteen van begin af aan, zelfs op bastaardpunten (ogenschijnlijk zwakke punten). Met andere woorden, je moet plaatsen om je tegenstanders te laten schieten en schieten om hen te laten plaatsen. Maar je moet dat wel goed doen, want met missers en slecht geplaatste boules zul je hen nooit je wil kunnen opleggen… Voor wat betreft het einde van een werpronde mag er geen enkele twijfel bestaan.

 

Als de laatste nog te spelen boules in handen zijn van de tireur, probeer hem dan te laten plaatsen (door zelf te schieten dus). Gaat het om de pointeur, dwing hem dan tot schieten (door zelf te plaatsen). Je moet de ander altijd dwingen dat te doen waar hij het minst goed in is.

 

De speelafstand.
Het ligt voor de hand dat het spel op zes meter gemakkelijker is dan op tien meter. Daarom kun je in het algemeen stellen dat je op kortere afstanden eerder moet schieten en op langere juist omgekeerd, dus eerder moet plaatsen.

 

De terreingesteldheid.
Er zijn terreinen die zeer geschikt zijn omte schieten en andere om te plaatsen. Maar wat voor de een goed is, kan voor een ander slecht zijn. Als je pointeur bijvoorbeeld moeite heeft om goede donnees te vinden, verlang dan niet te veel van hem en schiet wat meer. Als het terrein daarentegen lastig is om te schieten - de grond is bijvoorbeeld verend of leemachtig of bezaaid met veel
keien - moet je het accent in de richting van het plaatsen verleggen. Zoek dus altijd een manier van spelen die, rekening houdend met het terrein, het gemakkelijkst uit te voeren is.

 

De taxatie van het punt dat ligt en de situatie in de werpronde.
Je zou dit kunnen vergelijken met de diagnose van een arts. Alvorens te schieten of te plaatsen moet je een exact idee hebben van de waarde van het punt dat ligt. Is het een goed of een slecht puntof misschien wel een bastaardpunt (point bâtard of point de l’Anglais)? Als een punt, rekening houdend met het terrein en de capaciteiten van je pointeur, moeilijk te winnen lijkt, moet je schieten. Zelfs als het om een zogenaamd bastaardpunt gaat. Juist dit soort matig lijkende boules zijn vaak heel moeilijk op hun juiste waarde in te schatten. Ze lijken gemakkelijk te winnen, maar de praktijk wijst anders uit: ze kosten vaak veel boules, ze ‘vreten’ ze als het ware. Het op de juiste waarde inschatten van een punt is vooral een kwestie van ervaring, maar je moet daarbij ook steeds
rekening houden met de sterkte van je pointeur. Voor slechte spelers lijken bijna alle punten goed, omdat ze voor hen moeilijk te
winnen zijn. Als de dichtst bij het but liggende boule getaxeerd is, moeten ook de volgende boules ingeschat worden. Welke ligt er als tweede, als derde, enzovoort? Zijn ze van jouw team of van je tegenstander? Je moet tot een beslissing zien te komen door de algehele situatie en de onderlinge posities van de boules zo goed mogelijk in te schatten. Verder moet je altijd vooruitlopen op de situatie die kan ontstaan nadat je gespeeld hebt. Voorzie het verdere verloop van de werpronde en ga de verschillende  mogelijkheden na die redelijkerwijs te verwachten zijn. Zoek ook steeds naar een manier van spelen die je tegenstander de meeste last zal bezorgen.

 

Je eigen speelsterkte.
Bij het overzien van de ingewikkeldheid van de voorgaande beschouwingen is nog geen rekening gehouden met een volgende complicatie: heb je wel een juist idee van je eigen kracht? Aan de ene kant mag je je nooit sterker voelen dan je in werkelijkheid bent, maar aan de andere kant mag je ook geen minderwaardigheidscomplex hebben. Twee fouten die tot regelrechte rampen kunnen leiden. In het eerste geval, zelfoverschatting, zou je je kunnen laten verleiden tot een spel dat je niet  aankunt, dat je pet te boven gaat. Bijvoorbeeld te vaak schieten, waardoor je aangestoken zou kunnen worden door de beruchte maladie du fer, oftewel metaalkoorts, een vorm van overdreven schietzucht. Speel altijd naar vermogen, je kunt immers geen grotere passen maken dan je benen lang zijn. Het zou in een catastrofe kunnen eindigen. Als je aan de tweede fout lijdt, een minderwaardigheidscomplex, zul je je bij voorbaat als een verliezer gedragen, zul je moreel te kort komen (in wielertermen: je hebt geen ‘moraal’). Je speelt dan
zonder bezieling, zonder overtuigingskracht. Er zit geen vuur in je spel, geen leven, het is zo dood als een pier. En in gelaten afwachting van je nederlaag zal je spel volledig uitgeblust raken. Probeer beide fouten te vermijden. Toets voortdurend je eigen capaciteiten aan die van je medespelers en tegenstanders. Speel altijd op een manier die afgestemd is op je eigen mogelijkheden (en
uiteraard ook onmogelijkheden!). Uiteindelijk, en daar gaat het immers om, zul je er alleen maar baat bij hebben.

 

Het moment in de partij of de verschillende fasen van een partij.
Omdat dit punt door Otello niet expliciet en met zoveel woorden wordt genoemd en behandeld, wordt hier in het kort weergegeven wat Christian Marty hierover in zijn boek Pétanque heeft gezegd. Teneinde de belangrijkste facetten van de te volgen tactiek goed te kunnen bespreken, is het noodzakelijk de partij in een drietal afzonderlijke fasen te verdelen. Deze verschillende fasen zijn te onderscheiden naar verschil in waarde en belang.

 

De eerste fase is de beginfase van de partij en loopt van 0 tot en met 7 punten. Verderop zullen we zien dat ook dit deel op zijn beurt weer in twee apartefasen uiteenvalt: de periode van de waarneming en die van de voortgang van het spel.

 

De tweede fase is het middengedeelte van het spel en omvat de punten 8 en 9. In deze fase komt de partij in het voordeel van het ene of het andere team.

 

De derde fase tenslotte is de eindfase, die echter volledig bepaald wordt door beide voorafgaande fasen.

 

De eindfase lijkt weliswaar de belangrijkste, maar is in feite het resultaat en de vrucht van de voorbereidingen die eraan vooraf zijn gegaan. De eindfase van de partij omvat de punten 10 tot en met 13.

 

- De eerste fase, van 0 tot en met 7 punten.
Het eerste deel ervan bestaat uit de eerste werpronde. De eerste werpronde is, net als bij het boksen, een observatieronde.
In deze ronde vinden de eerste slagenwisselingen plaats. Tegelijkertijd, en dat is heel belangrijk, is het de ronde waarin alles zich duidelijk begint af te tekenen en vorm gaat krijgen. Let zorgvuldig op je tegenstanders en registreer op welke afstand zij spelen en
welk terrein zij kiezen. Let op hun algehele tekortkomingen en ofzij al dan niet met effect spelen. Let op hun wijze van rollen en hoe zij hun portees en demi-portees werpen (hierover later meer). Hoe is het met hun schieten gesteld en wat voor een tactiek voeren zij uit? Enzovoort, enzovoort.

 

Vervolgens begintde eigenlijke partij, dus het tweede gedeelte van deze fase. In dit gedeelte dient altijd aanvallend teworden gespeeld, echter zonder al te grote en overdreven risico’s te nemen omonverantwoord grote slagen binnen te willen halen. Alle methoden kunnen worden toegepast om van deze fase in de tweede, het middengedeelte van de partij, te komen. Een doel dat je eerder dan je tegenstandermoet zien te bereiken, en liefst met een zo gunstig mogelijke score.

 

- De tweede fase, het keerpunt, de punten 8 en 9.
Op dit punt aangekomen zijn er twee mogelijkheden:

 

  1. je staat voor (bijvoorbeeld 8-1, 8-5, 9-7, enzovoort) en jewerpt het but uit;
  2. de tegenpartij is aan de leiding en heeft het but in handen

 

Voor beide situaties is er een verschillende tactiek nodig, dit echter zonder de algemene tactiek uit het oog te verliezen. In geval a dient er verdedigend en meer behoudend gespeeld te worden en in geval b juist aanvallend. ad a.
Een defensieve, verdedigende tactiek: Laat nooit een kans voor je tegenstander liggen, waardoor hij een grote slag zou kunnen maken. Probeer geen grote en al te riskante slagen binnen te halen, één gemiste worp kan alles weer bederven! Wees tevreden met een kleine score, want je bent al aan de leiding. Behoud en consolideer die voorsprong want een Franse uitdrukking voor dit soort gevallen zegt: Mieux tenir, que courir, oftewel: ‘Beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht’. ad b.
Een offensieve, aanvallende tactiek: Verander van tactiek zodra je erin geslaagd bent het but te veroveren. Wissel van posities in het team en verander van terrein. Probeer zo veel mogelijk grote scores te maken, want je hebteen achterstand goed te maken.

 

- De derde fase, het einde van de partij, van 10 tot 13 punten.
Op het eind van de partij is er geen sprake meer van aanvallend of verdedigend spelen. Je moet de juiste en meest eenvoudige worpen toepassen met als enige doel te scoren. Probeer, wanneer het vrijwel zeker is dat je het punt zult winnen, alles te doen om
de partij in één klap uit te maken. Het maakt immers niet veel uit of je op elf of twaalf punten staat, veel spelers vergeten dat vaak. Voer altijd díe worp uit, die de meeste kans van slagen heeft omje eerder te doen finishen dan je tegenstander. Zeker als de strijd gelijk opgaat en de score bijvoorbeeld 11-10 of 9-10 is. Sta je daarentegen ruim voor, bijvoorbeeld een stand van 10-2 of 11-3, dan is het doorgaans verstandiger om te consolideren, meer behoudend te spelen dus, en geen al te grote risico’s te nemen. Als je poging om de partij in één klap uit te maken mislukt is en mogelijk zelfs tot verlies in de partij zou kunnen leiden, is de speler met nog slechts één boule in de hand de enige die over je lot beschikt. Indergelijke situaties moet je dus over stalen zenuwen beschikken. Houd bij al het bovenstaande ook steeds één belangrijke punt voor ogen: een partij is pas bij het dertiende punt gewonnen. Dat geldt in de eerste plaats voor je eigen team, maar net zo goed voor je tegenstanders!

 

Verschillende soorten worpen.
Voordat je welke worp dan ook uitvoert, moet je je steeds een aantal zaken afvragen, zoals:- hoe is de spelsituatie?- wie bevindt zich in de voordeelsituatie, rekening houdend ook met de stand?-hoeveelboules heb je zelf nog te spelen en hoeveel de tegenpartij?- wat kan er gebeuren als je een boule plaatst of schiet? Alvorens enkele soorten worpen nader onder de loupe te nemen, allereerst een korte uitleg wat er bedoeld wordt met de voordeelsituatie en wat met de nadeelsituatie:

 

De voordeelsituatie doet zich tijdens een partij voor wanneer je op punt ligt en meer boules te spelen hebt dan je tegenstander. De nadeelsituatie doet zich in het omgekeerde geval voor.

 

De eenvoudige worp.
Een eenvoudige worp wordt ingeschat op een kans van slagen van 75 tot 85 procent en wordt vooral toegepast in de voordeelsituatie. Het gaat daarbij om het uitvoeren van een tactiek die simpel van opzet is. Je moet in dit geval altijd gemakkelijke worpen proberen, die vrijwel zeker zullen lukken. Profiteer van een voordelige situatie, maar altijd op een zo eenvoudig mogelijke wijze. Om meer punten bij te maken, moet je altijd - althans in de voordeelsituatie - de meest gemakkelijke manier proberen. Indien je in zo’n geval moet schieten, kies dan altijd voor een eenvoudige en gemakkelijke methode, bijvoorbeeld door langs de grond te schieten(à la raclette, à la raspaille, à la rafle). Alvorens welke worp dan ook uit te voeren, moet je altijd een oplossing weten te vinden voor de problemen die in een werpronde fataal zouden kunnen worden.

 

De moeilijke inhaalworp.
De moeilijke inhaalworp (coup fort) wordt toegepast in een nadeelsituatie. De tegenstander is aan de leiding en bevindt zich in de voordeelsituatie. Op zo’n moment kun je een geforceerde worp proberen, bijvoorbeeld een schot op het but of het opspelen van één of meer boules of zelfs het but. Of proberen met één schot twee boules in één klap op te ruimen door op de zijkant van één van deze twee boules te mikken. Een moeilijke inhaalworp dient altijd ontspannen en zonder angst te worden uitgevoerd, omdat je, gezien je forse achterstand, immers niets te verliezen hebt. In het voorafgaande zijn de criteria besproken die je kunnen helpen bij het bepalen van een juiste tactiek. Daarbij echter enkele kanttekeningen. Er bestaan de nodige misvattingen en vooringenomenheden, waaronder enkele populaire gezegden, die zonder meer van de hand gewezen en vermeden dienen te worden. Daarnaast zijn er ook enkele principes die je in acht moet nemen.

 

Ondanks alles wat er over gezegd en geschreven wordt, hangt de uit te voeren tactiek vooral af van de karakters van de spelers zelf. In het boulespel zie je aan de ene kant soms heel angstige en voorzichtige spelers (de angsthazen) en aan de andere kant spelers die letterlijk alles aandurven en daarbij vaak grote risico’s nemen (de waaghalzen). Voorzichtige en angstvallige spelers zullen zich nooit bloot geven en geen enkel risico nemen. Ze plaatsen voortdurend en hopen op toevallige en gelukkige carambolages (bon bec). Ze blokkeren het spel en metselen het voortdurend dicht, te vergelijken met het catenacciovoetbal. De allesdurvers daarentegen sluiten hun ogen voor ieder gevaar en nemen vaak ongekend grote risico’s. Het resultaat is veelal een groot aantal verliespunten. Zo nu en dan hebben ze wel eens succes, maar de eindafrekening blijkt vaak zeer pijnlijk te zijn. Hoed je voor bovengenoemde extremen. Zoals zo vaak ligt ook hier de waarheid in het midden. Soms moeten er wel eens risico’s worden genomen, maar op andere momenten moet er juist behoedzaam worden gespeeld en moet het spel gesloten worden. Maar overdrijf nooit. Het spel laat niet met zich spotten. En alle oude spelers zullen het bevestigen: ‘Als je een loopje met het spel neemt, zal het spel ookeen loopje met jou nemen.’ Een meer dan vijftig jaar ervaring (van Otello, JV) heeft dat reeds meerdere malen aangetoond. Probeer ook de volgende veel gemaakte fout te vermijden. Veel spelers lijken geobsedeerd door de gedachte dat zij ten koste van alles moeten scoren. Of, met andere woorden, de werpronde dienen te winnen. Een obsessie die soms al hun gedachten benevelt en verduistert. Vaak gaan zij, als ze merken dat de werpronde verloren dreigt te gaan, over tot een uiterst gewaagd en riskant spel. Met alle mogelijke rampzalige gevolgen van dien, want één desastreus verlopen werpronde zou je wel eens je op het uiteindelijke verlies van de partij kunnen komen te staan. Probeer daarom altijd, als een werpronde slecht dreigt te verlopen - door pech of slecht spel - de schade zoveel mogelijk te beperken. Hol niet als een blindeman en tegen iedere prijs achter de punten aan. Het resultaat zal bijna altijd averechts zijn. Het is veel verstandiger om in dergelijke situaties de schade tot een minimum trachten te beperken. Je kunt beter twee of drie niet van vitaal belang zijnde punten verliezen, dan je wanhopig vastklampen aan de idee-fixe dat je de werpronde met alle geweld moet winnen.

 

Een andere misvatting is de volgende. Er zijn theoretici en strategen die je, aan de hand van schema’s en situatieschetsen, een opsomming geven wat het spel zou gebieden. Of, met andere woorden, wat je volgens de ligging van de boules en het but op het terrein zou moeten doen. Dat je in het ene geval moet schieten en in het andere juist plaatsen. Laat je niet in de war brengen door dergelijke pseudo-wetenschappelijke uiteenzettingen die geen enkele rekening houden met de psychologische omstandigheden en de ambiance van de partij of met de gemoedstoestand van de spelers. En ook niet met dat wat je van de voorafgaande werpronden hebt opgestoken. Iedere speler weet dat het psychologische klimaat gedurende een partij grote schommelingen kan ondergaan. Schommelingen die in de loop van de partij diep kunnen ingrijpen in de geestesgesteldheid van de spelers en het gevolg zijn van het spelverloop en van de houding en het gedrag van de verschillende acteurs. Door zelf heel goed te spelen, zullen je tegenstanders beduchter gaan spelen en aan het twijfelen worden gebracht. Als je heel slecht speelt, zullen zij zich daarentegen steeds meer op hun gemak gaan voelen en extra zelfvertrouwen krijgen. Het ligt immers voor de hand dat je meer zelfvertrouwen krijgt wanneer de partij gunstig verloopt en dat alles dan ook veel beter lukt. In het omgekeerde geval geldt dat voor je tegenstanders. Om die reden kan het mogelijk zijn dat je in een bepaalde situatie (dus gelet op de ligging van de boules op het terrein) moet schieten, maar een half uur later in een identieke situatie moet plaatsen. En wel om de enige reden dat het moreel van een team aan het wankelen is gebracht door de voortdurende mokerslagen van de vijandelijke tireur.

 

Trouwens, in een zelfde situatie zul je in het begin van een partij moeten schieten en bij een stand van 12-11 moeten plaatsen. De tactiek van het spel wisselt al naar gelang het aantal punten dat beide teams hebben. Bij een grote voorsprong zul je het spel eerder moeten sluiten en behoudender moeten spelen. Omgekeerd, als je ver achter staat, zul je alles op alles moeten zetten om zo snel mogelijk weer op gelijke hoogte te komen. En het zal duidelijk en onvermijdelijk zijn dat je in dat geval dan ook meer risico’s zult moeten nemen. Hoe vallen bovenstaande zaken in hemelsnaam in geometrische figuren vast te leggen? De tactiek van het spel moet altijd soepel en genuanceerd worden uitgevoerd en vaak ook heel persoonlijk en gevoelsmatig. En altijd aan de hand van wat je hebt opgestoken van de voorgaande werpronden. Dat laat zich allemaal niet in strikte regels vastleggen. Een voorbeeld uit het lange bouleverleden van Otello moge dat duidelijk maken.

 

Met mijn medespeler Binder nam ik ooit deel aan een doublettetoernooi in Beaucaire. Onze tegenstanders bleken opmerkelijk goede pointeurs doch daarentegen belabberd slechte tireurs te zijn. Langzaam maar zeker peuzelden ze ons op door het but steeds ver uit te werpen en dat bovendien op een gedeelte van het terrein dat nogal leemachtig was en waar je nog misschoot als je slechts een duimbreed voor de boule op de grond neerkwam. Onvermoeibaar bleven ze goed plaatsen. Wij besloten hoe dan ook niet meer te schieten en al onze zes boules te plaatsen in de hoop het beste punt te maken. In de derde werpronde lukte dat eindelijk, maar we hadden soms nog moeten plaatsen terwijl de beste boule van de tegenpartij slechts vier of vijf centimeter van het but af lag. Op dat moment was de partij gespeeld, want we hadden ons meester gemaakt van het but en het spel ogenblikkelijk verplaatst naar een stuk van het terrein dat ons wel lag. Als we waren doorgegaan het spel te spelen volgens de eerder genoemde strategische situatieschetsen, zouden we een ‘Fanny’ aan onze broek hebben gekregen.

 

Tot zover Otello… puttend uit zijn rijke herinneringen. * Er bestaat een stokoud en wijd verbreid gezegde dat luidt: ‘Je mag nooit je laatste boule in een werpronde schieten’. Een onjuiste uitspraak, of althans schromelijk overdreven. Met je laatste boule kun je net zo vaak schieten als met iedere andere. Je moet er pas vanaf zien als je het risico loopt je eigen positie te verknallen en niet meer in staat bent om daarna de eventuele schade te herstellen. Een waarschuwing die trouwens net zozeer geldt voor elke te spelen boule. Er systematisch van af zien om je laatste boule te schieten, komt voort uit een hardnekkig bijgeloof. Er zijn zelfs gevallen denkbaar; waarbij het schieten van je laatste boule verreweg de voorkeur heeft boven het plaatsen ervan. Zoals in het onderstaande voorbeeld.

 

Je hebt twee punten liggen (de witte boules 1 en 2), schuin links van het but. De tegenpartij heeft geen boules meer, maar één van zijn boules (zwart 3) ligt juist achter het but. Als je zou plaatsen, heb je voldoende ruimte om een derde punt te maken. Door te schieten kun je ook drie punten maken (en met een carreau zelfs vier) want als boule 3 weg is; gaat de witte boule 4 ook meetellen. Aarzel daarom niet en schiet! Want als je met je laatste boule zou plaatsen, kan het het but opgespeeld worden waardoor de boules 1 en 2 niet meer oppunt zouden liggen. Als je schiet en vervolgens zou missen, kan je niets gebeuren. De twee punten die je al op de grond had liggen, blijven in elk geval behouden. Het laat zich gemakkelijk verklaren waarom deze bekende uitspraak zich zo stevig verankerd heeft in de hoofden van zoveel petanquespelers. Negen van de tien keer dat je met je laatste boule schiet, zul je jezelf kunnen gelukwensen. Eén op de tien keer zouhet slecht aflopen. En juist op dat moment zul je iemand schoolmeesterachtig horen zeggen: ‘Je mag nooit met je laatste boule schieten’. De negen andere keren dat het wel goed ging, is hij dan opeens vergeten. Degenen die zo praten, denken iets te weten waar jij kennelijk geen weet van hebt. Ze zouden er als de kippen bij zijn om jegelijk te geven als je schot wel goed afliep. Achteraf lijken zij het altijd bij het rechte eind te hebben.

 

Nog een tamelijk veel gemaakte fout. Het is het begin van de werpronde en de tegenpartij heeft een goed punt liggen. Als je van mening bent dat deze boule in het verloop van de werpronde geschoten dient te worden, wacht daar dan niet mee en doe het meteen. Laat je niet van de wijs brengen door een misplaatste voorzichtigheid van je al te bezorgde medespelers die zeggen: ‘Laten we eerst nog een keer plaatsen alvorens te schieten’. Stel dat je inderdaad besluit het schieten nog even uit te stellen en te wachten totdat je pointeur een goede boule heeft geplaatst. Grote kans dat je pointeur een zogeheten narri plaatst, een zeer slechte boule. Iets wat vaak voorkomt als je moet plaatsen terwijl er een heel goed punt van de tegenpartij ligt. Een belangrijk principe in het petanque zegt dat het niet aan te raden is om te schieten vlak nadat een van je medespelers een zeer slechte boule heeft geplaatst. Dit om een veelheid van tactische en psychologische redenen. Door op een dergelijke wijze te spelen, maak je de situatie alleen maar nog gecompliceerder. Veronderstel daarentegen dat je pointeur wel goed speelt, maar het punt net niet wint. Als hij net iets te kort is, loop je grote kans dat zijn boule vlak voor de boule die geschoten moet worden komt te liggen en deze laatste daardoor ‘afdekt’. En als hij iets te lang is, loop je, zelfs bij een goed schot, het risico van een ongelukkige carambolage. Wacht dus niet, maar schiet meteen op goede en moeilijk te winnen punten, zeker als die vlak voor het but liggen. In alle gevallen waarin het lastige dilemma ontstaat ‘moeten we schieten of plaatsen?’ is op dat moment het meest essentiële dat je goed uitvoert waartoe er besloten is. Dat is waar alles mee staat of valt.

 

Maar pas op! Tussen teamgenoten onderling leiden dergelijke situaties soms tot felle en opgewonden, maar vooral zinloze discussies. De één wil schieten en de ander plaatsen. En allebei dreigen ze hun gelijk tot het bittere eind vol te willen houden. Maak je echter niet sappel om zoiets onbenulligs. Zoals eerder gezegd, het verstandigste is om in al dat soort gevallen de keus te laten aan degene die moet spelen. We zijn lang en uitvoerig stil blijven staan bij de tactiek van het spel. Het is een onderwerp dat echt heel complex is en waar nog niet een kwart over gezegd is van wat er over te zeggen valt. Toch nog een laatste goede raad in dit verband. Laat je vooral niet uit het veld slaan door tactische fouten die je ongetwijfeld zult blijven maken. Er bestaat een bekend gezegde dat vaak door falende tireurs wordt aangehaald ter verontschuldiging van hun gestuntel: ‘De speler die niet één boule mist, moet nog geboren worden’. En datzelfde zou je kunnen zeggen met betrekking tot het uitstippelen van de juiste tactiek. Zelfs de allergrootste spelers, ook zij die als ‘petanquebreinen’ worden beschouwd, begaan soms enorme flaters, waardoor ze van schaamte het liefst diep in de grond zouden willen wegkruipen. Als speler is het vrijwel onmogelijk om op ieder moment in de partij aan alles tegelijk te denken. Het allerbelangrijkste is om van je gemaakte fouten te leren om zodoende je tactische kennis te vergroten. Je voortdurende waarnemingen en je steeds groter wordende ervaring zullen er toe leiden dat je je beslissingen steeds meer op een haast intuïtie wijze zult nemen. Op die manier zul je langzaam maar zeker een goed spelinzicht gaan krijgen. In de loop van je carrière zul je tegenover vele duizenden situaties komen te staan. Die worden allemaal in je geheugen vastgelegd als in een computer en je zult zien dat het steeds vaker zal voorkomen dat je moeiteloos de knoop weet door te hakken: moeten we schieten of plaatsen?